Door Eric van der Aa
tevens gepubliceerd in De Levende Natuur, vakblad voor natuurbehoud en -beheer.
In ‘Dieren verdienen rust’ (De Levende Natuur 6, 2021) betogen Piet van der Reest en Wouter van Steenis dat de toegenomen recreatiedruk op de Nederlandse natuur in coronatijd negatieve gevolgen heeft voor de natuur. De auteurs schetsen de grote onzekerheden over de exacte ecologische gevolgen van recreatieve verstoring, maar de aangehaalde voorbeelden en literatuur wijzen allemaal één richting op: recreatiedruk is een ecologisch probleem. Daar passen kanttekeningen bij.
Bij het thema ‘recreatie en natuur’ worden twee bronnen bovenmatig vaak aangehaald. De eerste is het onderzoek van Rob Bijlsma uit 2006 naar de effecten van recreanten op grondbroeders op de Veluwe. Hij toont daarin aan dat de recreatiedruk in het gebied Planken Wambuis is toegenomen en dat de populaties van grondbroeders zijn afgenomen. Regelmatig zag hij predatoren profiteren van de verstoring van broedende vogels. Ook was het broedsucces in afgesloten terrein groter dan in openbare terreinen. Tot zover geen discussie.
Vervolgens wekt Bijlsma de indruk dat de sterke achteruitgang van soorten als duinpieper, nachtzwaluw, boomleeuwerik, veldleeuwerik, tapuit, draaihals en klapekster voor een belangrijk deel herleidbaar is tot recreatieve verstoring. Het onderzoek wordt ook vrijwel altijd in deze context geciteerd. Maar is dat terecht?
Bijlsma geeft in zijn artikel zelf toe dat eventuele veranderingen in voedselaanbod niet zijn onderzocht. Van 43 nestmislukkingen kon in 26 gevallen de oorzaak niet worden achterhaald; slechts 6 keer was menselijke verstoring aantoonbaar de oorzaak. Dan is zijn oplossing om kwetsbare leefgebieden van menselijke aanwezigheid te vrijwaren (uitgezonderd toezichthouders en onderzoekers) te kort door de bocht.
Wat Bijlsma verder niet kon voorzien is dat diverse Vogelrichtlijnsoorten, zoals de nachtzwaluw, boomleeuwerik en grauwe klauwier de afgelopen vijftien jaar juist in aantal toenamen bij een eveneens toegenomen recreatiedruk. Daarentegen zijn duinpieper en klapekster geheel verdwenen als broedvogel uit Nederland, maar was recreatiedruk daarbij doorslaggevend? De duinpieper is ook afgenomen in Zuid-Scandinavië, delen van Polen en Slowakije en het westen van de Oekraïne (Keller, 2020) en toegenomen in Spanje, de Balkan en het oosten van Oekraïne. Recreatiedruk lijkt daar een verwaarloosbare factor. Het verdwijnen van de klapekster als Nederlandse broedvogel past in een veel groter Europees beeld, waarbij de gehele populatie in oostelijke richting is opgeschoven.
De in 2006 vastgestelde afname van broedvogels op de Veluwe valt dus wel samen met, maar wordt niet per se veroorzaakt door de toename in recreatiedruk. Zoals Bijlsma in zijn laatste boek opmerkt: “Zodra je een factor isoleert van de rest, in dit geval predatie zonder in te gaan op het uitgeklede landschap, klets je op voorhand uit je nek.”
Een andere veel geciteerde bron over het verstoringseffect van recreatie is Verstoringsgevoeligheid van vogels – Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie (Krijgsveld et al., 2009). Dit biedt een overzicht van internationale studies naar recreatieve verstoring van in totaal 250 vogelsoorten. Hieronder elf citaties, waarvan zeven keer dezelfde, van het genoemde onderzoek van Bijlsma. Van veel soorten blijkt helemaal geen verstoringsonderzoek bekend of slechts een niet relevante vorm (helikopters, kitesurfers, etc.). Desondanks biedt het rapport een verstoringsgevoeligheid per soort in drie klassen: verstoringsafstanden van minder dan 100 m, 100 tot 300 m en meer dan 300 m. Van veel soorten blijkt evenwel niets bekend over de verstoringsgevoeligheid ten opzichte van specifieke verstoringsbronnen. Zo is er van 76% (!) van de 38 kwalificerende vogelsoorten van het IJsselmeergebied niets bekend over verstoringsafstanden ten opzichte van bijvoorbeeld motorboten, maar elke effectstudie naar bijvoorbeeld uitbreiding van een jachthaven wordt geacht voor alle soorten de enorme verstoringsafstanden van Krijgsveld aan te houden. Dan is de Database of Bird Flight Initiation Distances to Assist in Estimating Effects from Human Disturbance and Delineating Buffer Areas (Livezey et al., 2016) een betere referentie. Deze studie presenteert gemiddelde vluchtafstanden per vogelfamilie, gebaseerd op ruim 36.000 methodisch verzamelde waarnemingen die betrekking hebben op in totaal 650 vogelsoorten. Per soortgroep (eenden, roofvogels, etc.) worden zogenaamde minimum approach distances (MAD) bepaald: de afstand die mensen moeten aanhouden tot de soortgroep om verstoring te voorkomen. De afstanden die Livezey vaststelt op basis van 2,5 keer meer vogelsoorten en 7 jaar langer onderzoek dan Krijgsveld, zijn veel kleiner dan de afstanden uit het rapport van Krijgsveld.
Ten slotte dient het onderzoek van Van der Zande uit 1984 te worden genoemd, waarin de dichtheden zijn bepaald van verschillende vogelsoorten voor en na een (sterke) toename van recreatie. Daarbij is gebleken dat pas wanneer het maximale bezoek op één moment groter is dan 25 bezoekers per hectare een duidelijke afname meetbaar is in broedvogeldichtheden. Deze dichtheden worden alleen bereikt nabij parkeerplaatsen en horecagelegenheden.
Kortom, recreatieve verstoring als oorzaak van ecologische achteruitgang is slecht onderbouwd. Er is nog nooit aangetoond dat een soort op de Rode Lijst belandde, laat staan uitstierf, door recreatiedruk. Dat betekent uiteraard niet dat verstoring geen kwaad kan, al zijn Rode Lijsten grotendeels herleidbaar tot verdroging, vermesting, verzuring en vergiftiging, oftewel landbouw, landbouw, landbouw en landbouw. De afkeer van sommige auteurs van recreanten in natuurgebieden komt denk ik vooral voort uit persoonlijke ergernis, die ik begrijp. Toezicht houden in natuurgebieden is er ook niet leuker op geworden met steeds meer honden, mondige baasjes en zwerfvuil. Maar benoem dat dan expliciet als probleem en haal er geen slecht onderbouwde ecologische argumenten bij. Toezicht en handhaving in natuurgebieden is ook in het belang van goedwillende recreanten, tevens belastingbetalers en vaak leden van natuurbeschermingsorganisaties. Het weren van deze grote groep welwillenden op basis van rammelende ecologische argumenten is mogelijk niet zonder risico voor het maatschappelijk en politiek draagvlak voor natuurbescherming.