De reis naar het omgevingsplan (Stap 6) – De provinciale omgevingsverordening

Na een klein intermezzo, waarin we druk waren met de ontwikkelingen rond het DSO en de Omgevingswet, bieden we u de volgende stap in de Regelanalyse van Rho ter voorbereiding op het omgevingsplan aan: de provinciale omgevingsverordening.

De provincie stelt de provinciale omgevingsverordening verplicht voor haar verzorgingsgebied op. Daarbij kan zij met instructieregels sturing geven aan de uitwerking in omgevingsplannen, voor thema’s waarvoor bovengemeentelijke coördinatie nodig is. Maar daarbij houdt zij rekening met de decentralisatie die het nieuwe stelsel met zich meebrengt.
Klinkt logisch, maar wat moet en kan je ermee in het omgevingsplan?

Nou, het volgende!

Met de Omgevingswet wordt een aantal bestaande provinciale verordeningen (o.a. milieuverordening, landschapsverordening) vervangen door één omgevingsverordening met de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Naast het samengaan van deze verschillende bestaande verordeningen, stuurt de Omgevingswet ook aan op decentralisatie van de bevoegdheden. Op grond van artikel 2.3 van de Omgevingswet is in beginsel de gemeente aan zet, tenzij deze de provinciale belangen onvoldoende kan behartigen of de provincie op grond van internationale verplichtingen taken en bevoegdheden heeft. De provincie gaat dus, als het goed is, terughoudend te werk bij het opnemen van regels in haar omgevingsverordening die nodig zijn om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te borgen.

Elke provincie moet een Omgevingsverordening vaststellen waarin zij instructieregels kan opnemen voor andere bestuursorganen.
In hoofdstuk 7 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels over de onderwerpen die in de provinciale omgevingsverordening moeten worden opgenomen. Deze instructieregels kan de provincie in haar verordening uitwerken naar direct werkende regels. De provincie kan er ook voor kiezen om de uitwerking van haar beleid met een instructieregel aan de gemeente door te leggen naar regels in het omgevingsplan.

In een provinciale omgevingsverordening kunnen instructieregels opgenomen worden die een gemeente in het omgevingsplan moet uitwerken.

 

Maar wat is dan nu eigenlijk een instructieregel?

Een instructieregel is niet meer dan een algemene regel waarmee een bestuursorgaan aan een ander bestuursorgaan aangeeft hoe dat orgaan een taak of bevoegdheid moet uitoefenen. Deze instructieregels gaan over de inhoud, toelichting of motivering van een instrument dat een bestuursorgaan op grond van de Omgevingswet kan inzetten. In elke instructieregel wordt benoemd waar het op van toepassing is (zgn. toepassingsbereik) en gaat dan in op het thema/onderwerp.

In het Bkl staat dat de omgevingsverordening kan zien op de onderwerpen die in afdeling 5.1 Bkl zijn opgenomen, maar alleen als de gemeente deze niet goed kan regelen. Afdeling 5.1 bevat immers de instructieregels van het Rijk voor de omgevingsplannen van gemeenten. Waar onder het oude recht de provincie in haar verordening bijvoorbeeld haar beleid over geur door veehouderijen opnam, zal zij dit onder het nieuwe recht aan gemeenten overlaten. Dit wordt immers al geregeld in het omgevingsplan via de instructieregels van het Rijk aan gemeenten. Het provinciebestuur moet motiveren waarom zij het onderwerp regelen en niet overlaten aan de gemeenten. De onderwerpen moeten wel over de fysieke leefomgeving gaan.
Gelet op het bepaalde in hoofdstuk 7 Bkl zullen de onderwerpen die in de provinciale verordening worden gereguleerd met name de volgende zijn: kernkwaliteiten kustfundament, behoud werelderfgoed en cultureel erfgoed, natuurbescherming, hoofdspoorweginfrastructuur, stiltegebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en milieubelastende activiteiten.

Hoe de provincies de instructieregels aan andere bestuursorganen hebben uitgewerkt verschilt per provincie. De ene provincie kiest voor een thematische aanpak, zoals de Provincie Drenthe en de Provincie Gelderland, terwijl de Provincie Noord-Holland alle instructieregels bij elkaar bundelt in een specifiek hoofdstuk en een voorbereidingsbesluit neemt voor de bescherming van provinciale monumenten.

De instructieregel heeft de vorm van concrete gebiedsaanwijzingen, met aanduiding van de kernkwaliteiten en regels ter bescherming van die kernkwaliteiten. Ook bevat de verordening een instructieregel ten aanzien van de bescherming van de essentiële landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken (kernkwaliteiten) van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (werelderfgoed). Ook de ‘Leidraad Landschap en Cultuurhistorie’ is opgenomen in een instructieregel, als een ruimtelijke kwaliteitseis bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied. Hiermee geeft de provincie een instructie aan andere bestuursorganen.

Noord-Holland is één van de weinige provincies in Nederland die provinciale monumenten heeft aangewezen. Voor een beschermende regeling hiervoor heeft de provincie in de omgevingsverordening instructieregels voor de gemeenten waar die provinciale monumenten zich bevinden opgenomen. De instructie houdt in dat de volgende regels in een omgevingsplan moeten worden opgenomen:

  • een verbod tot beschadiging, vernieling en onthouden onderhoud;
  • een vergunningplicht voor het slopen, verstoren, verplaatsen, wijzigen, herstellen of gebruiken waardoor het wordt ontsierd;
  • aanvraagvereisten, beoordelingsregels en mogelijkheid tot stellen van voorschriften aan de vergunning;
  • adviesrecht voor de gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet.

De omgevingsverordening regelt dus niet zelf de bescherming en de vergunningplicht, maar laat dit aan gemeenten over. De gemeente blijft hierdoor bevoegd gezag.

Het ligt niet in de lijn der verwachting dat gemeenten op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt al kunnen voldoen aan de instructieregels. Gemeenten zullen het tijdelijke omgevingsplan niet direct hebben aangepast aan de Omgevingswet. Daarom neemt de provincie een voorbereidingsbesluit waarmee de regels vanaf de inwerkingtreding van de wet van toepassing zijn totdat de gemeenten hun omgevingsplannen hebben aangepast aan de instructieregel. 

Consequenties voor het omgevingsplan

Zoals uit de voorgaande voorbeelden kan worden opgemaakt, werkt elke provincie op eigen wijze de delegatie-gedachte van de Omgevingswet in haar omgevingsverordening uit. Per provincie is het dan ook noodzakelijk om te achterhalen welke instructieregel overgenomen en/of uitgewerkt dient te worden in het omgevingsplan. De verschillen tussen provincies hangen ook nauw samen met de thema’s die in de betreffende provincie op gebied van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving spelen.

Omdat de instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening van invloed zijn op de afwegingsruimte die gemeenten krijgen bij het opstellen van het omgevingsplan, bepaalt de verordening mede de kaders waarbinnen een gemeente kan bewegen.
De analyse van de instructieregels neemt daarom een prominente plaats in binnen de regelanalyse die wij bij het opstellen van een omgevingsplan hanteren.

Taskforce Omgevingswet – Rho Adviseurs